Sylvestervesper

Als de avond van het oude jaar nog jong is, wordt er volgens traditie naar de kerk gegaan. Een kleine groep dorpelingen verzamelt zich voor de vesper. De retorisch begaafde dominee leidt ons met troostende maar realistische gedachten de nacht in. Die jaarlijkse nacht waarin de kwade geesten middels explosies de toegang tot het nieuwe jaar wordt ontzegd. Maar ze weten gaandeweg toch altijd binnen te sluipen. Tijd is namelijk een menselijke constructie. De natuur verandert niet.

Wie zegt dat niet de kwade geesten de explosieven aansteken? Wie zegt dat we allemaal ‘bezonnen’ de overgangsrite doorstaan, als de kerkmuren trillen onder een monumentale plof en we ons even op de Gazastrook wanen? Een oude vrouw roept geschokt de naam van haar Heer en ik vraag me op dat moment af of ze die nu ijdel gebruikt of niet. Terecht is het wel want we schudden op onze grondvesten en de ballen in de heidense dennenboom klepperen.

Vooraleer we gezamenlijk het Onze Vader uitspreken is er gelegenheid een waxinelichtje te ontsteken aan de vlam van de paaskaars. Zo nemen we ook hen die er niet zijn met het licht mee over de drempel van de nacht. Ik steek mijn lichtje op voor die ene die de volmaaktheid van de schepping in zich draagt. Zij staat met inkt in mijn rechterarm gegrift maar zit momenteel haar perfecte zelf te zijn op een andere plaats, en dat is goed, want net als het Opperwezen is ze alomtegenwoordig.

Dan kraait er plots een haan door de kerk. Niet die ene die Petrus drie maal ontkennende woorden in de mond legde, maar een digitale haan. De oude Piet is vergeten zijn telefoon af te zetten. De dominee lacht. Iemand merkt gortdroog op dat het voor een haan toch echt nog niet vroeg genoeg is.

Plaats een reactie